jeugdrecht.be
Artikel

Kinderen en jongeren hebben recht op een vertrouwenspersoon in de jeugdhulp

Het recht op bijstand door een vertrouwenspersoon wordt  sinds 2014 geregeld in het decreet rechtspositie minderjarige in de jeugdhulp en het decreet integrale jeugdhulp en geeft deze persoon een belangrijke plaats in de jeugdhulp. We geven een kort overzicht van de voorwaarden waaraan een vertrouwenspersoon moet voldoen en wat zijn opdracht is.
22 oktober 2020

Lisa, 15 jaar, heeft een moeilijke relatie met haar leefgroepbegeleider in het MFC. Er zijn veel conflicten en ze voelt zich vaak onheus behandeld door hem. Ze heeft daarom haar stoute schoenen aangetrokken en hem gevraagd of ze een gesprek konden voeren om de lucht te klaren. Op het afgesproken moment komt Lisa samen met haar oudere broer opdagen voor het gesprek. Ze wil haar broer er graag bij ter ondersteuning. Maar kan dit wel? Moet eerst gecontroleerd worden of haar broer voldoet aan de voorwaarden van art. 24 DRM om te kunnen optreden als vertrouwenspersoon? Of is dit niet (steeds) nodig? En de vader van Lisa komt aanzetten met een advocaat, 'dat is mijn vertrouwenspersoon', zegt hij.

Bij de opname van Peter, 13 jaar, in de residentiële voorziening nam zijn begeleider o.a. de tijd om zijn rechten samen met hem te overlopen. Ook het recht op een vertrouwenspersoon werd daarbij besproken. Peter meent echter dat hij geen vertrouwenspersoon nodig heeft en duidt er dus geen aan. Maar moeten minderjarigen geen vertrouwenspersoon hebben? Moet de voorziening iemand aanduiden als vertrouwenspersoon wanneer de minderjarige er geen aanduidt?   

Nu ook voor ouders

Sinds 14 april 2019 werd in het decreet integrale jeugdhulp ook een recht op bijstand door een vertrouwenspersoon ingeschreven voor ouders. Deze vertrouwenspersoon moet aan een aantal voorwaarden voldoen en moet zich bij elk optreden legitimeren: 

  • hij moet meerderjarig zijn
  • hij mag niet rechtstreeks betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening die voor de minderjarige georganiseerd wordt
  • hij moet op ondubbelzinnige wijze door de ouder, en in voorkomend geval, de opvoedingsverantwoordelijke aangewezen zijn
  • hij moet beschikken over een uittreksel uit het strafregister dat een model 2 omvat
  • hij moet verschillen van de vertrouwenspersoon van de minderjarige

In dit artikel gaan we verder enkel in op de vertrouwenspersoon voor minderjarigen, zoals ingeschreven in het decreet rechtspositie.

Wanneer recht op bijstand van een vertrouwenspersoon?

Art. 24 DRM bepaalt dat elke minderjarige, dus ook een onbekwame, het recht heeft om zich in alle contacten met jeugdhulpaanbieders, de intersectorale toegangspoort (ITP) en het ondersteuningscentrum Jeugdzorg (OCJ), én in de uitoefening van zijn rechten opgesomd in het DRM, te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon.

Het toepassingsgebied is intussen uitgebreid tot de meerderjarige jongeren in de (voortgezette) jeugdhulp (tot 25 jaar) en tot jongeren die een maatregel of sanctie uitvoeren na een jeugddelict.

Voorwaarden vertrouwenspersoon minderjarige

De vertrouwenspersoon moet sinds 2014 tegelijk aan de volgende vier voorwaarden voldoen:

1. Meerderjarig zijn

2. Niet rechtstreeks betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening aan de minderjarige

Aangezien deze voorwaarde een beperking betekent in de keuze van de minderjarige voor een vertrouwenspersoon moet de term 'rechtstreeks' zo eng mogelijk worden geïnterpreteerd. De minderjarige kan niet iemand die zelf met hem werkt binnen de jeugdhulp, bv. zijn individuele begeleider, kiezen. Een begeleider uit een andere leefgroep kan eventueel wel optreden als vertrouwenspersoon, ook al heeft deze persoon reeds kennis van de situatie van de minderjarige, bv. omdat die werd besproken op een teamvergadering.

3. Op ondubbelzinnige wijze door de minderjarige aangewezen zijn

Volgens het DRM kunnen minderjarigen zelf en vrij bepalen of ze bijstand wensen, én wie hen dan zal bijstaan. Jeugdhulpverleners moeten dus niet voor alle minderjarigen een vertrouwenspersoon voorzien. Het is wel belangrijk dat jeugdhulpverleners minderjarigen van bij de aanvang van de jeugdhulp duidelijk en regelmatig informeren over hun recht op bijstand van een vertrouwenspersoon.

Wanneer een minderjarige niet in staat is om zelf  een vertrouwenspersoon aan te duiden, zullen zijn ouders dit doen in zijn plaats onder toepassing van hun ouderlijk gezag.

Soms bestaat er echter een belangenconflict tussen de minderjarige en zijn ouders, of oefent niemand het ouderlijk gezag over de minderjarige uit. In dergelijke omstandigheden kan de vertrouwenspersoon worden aangeduid door de directeur van een jeugdhulpvoorziening (of door zijn gemandateerde) of door een personeelslid van de toegangspoort.

De directeur of het personeelslid van de toegangspoort moet de aanstelling motiveren en voorafgaand overleggen met de ouders of opvoedingsverantwoordelijken, met ten minste twee jeugdhulpverleners die betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening van de minderjarige en met de aan te stellen vertrouwenspersoon. In de mate van het mogelijke moet hij ook de minderjarige horen.

Het model van aanstellingsformulier werd vastgelegd bij Ministerieel Besluit 20 juni 2012. De directeur moet vervolgens alle betrokken jeugdhulpvoorzieningen informeren en de aanstelling registreren in het jeugdhulpdossier.

4. Beschikken over een uittreksel uit het strafregister dat een model 2 omvat (beter bekend als een bewijs van goed gedrag en zeden, model 2).

Het uittreksel uit het strafregister is een officieel document dat de eventuele strafrechtelijke veroordelingen opsomt die op naam van de betrokkene staan.

Model 2 is nodig voor specifieke activiteiten met contacten met kinderen en jongeren, zoals bv. psycho-medisch-sociale begeleiding of jeugdhulpverlening. De eventueel op dit uittreksel vermelde veroordelingen mogen uiteraard niet onverenigbaar zijn met een optreden als vertrouwenspersoon.

Het uittreksel kan meestal gratis worden afgehaald aan het loket bij de gemeente waar men gedomicilieerd is. Ondertussen kan het vaak ook online aangevraagd en verkregen worden.

Al deze voorwaarden gelden ook voor de aanstelling van de jeugdadvocaat als vertrouwenspersoon.

Legitimatie van de vertrouwenspersoon

De vertrouwenspersoon die de minderjarige bijstaat, moet zich volgens art. 24 §1 DRM bij elk optreden in die hoedanigheid legitimeren.

Van zodra de betrokken hulpverlener weet heeft van de aanstelling van een vertrouwenspersoon noteert hij in het dossier van de minderjarige wie de minderjarige als vertrouwenspersoon heeft aangesteld, of wie de directeur van de jeugdhulpvoorziening of het personeelslid van de toegangspoort als vertrouwenspersoon heeft toegewezen (de vertrouwenspersoon ontvangt dan een attest dat hij moet voorleggen).

Op dat moment zou ook moeten gecontroleerd worden of deze persoon meerderjarig is en over een model 2 strafregister beschikt. Bij latere contacten kan het dan volstaan dat de vertrouwenspersoon zich als zodanig voorstelt én dat men dit kan controleren in het dossier van de minderjarige.

Kan de jeugdhulpverlener de bijstand door een vertrouwenspersoon weigeren?

In principe niet. Als aan de voorwaarden is voldaan heeft een minderjarige volgens art. 24 DRM recht op de bijstand door een vertrouwenspersoon. Wanneer de jeugdhulpverlener het om de een of andere reden niet eens is met de keuze van de minderjarige kan hij alleen proberen om met stevige argumenten de minderjarige te overhalen om een andere keuze te maken.

Wanneer de minderjarige echter voet bij stuk houdt, zal men aan de slag moeten met de vertrouwenspersoon die de minderjarige gekozen heeft. (Tenzij er sprake zou zijn van een juridische noodtoestand én de betrokken hulpverleners menen dat de integriteit van de minderjarige ernstig gevaar loopt door de gekozen vertrouwenspersoon.)

Ondersteuningsfiguur of vertrouwenspersoon?

Het is belangrijk dat minderjarigen zich zo goed mogelijk ondersteund voelen binnen de jeugdhulp. Wanneer een minderjarige door de beperkende voorwaarden van art. 24 DRM moeilijkheden ondervindt om een vertrouwenspersoon te vinden waarbij hij zich goed voelt en daarom graag ondersteuning wenst van een vertrouwensfiguur of ondersteuningsfiguur die niet aan (al) de voorwaarden van het DRM voldoet, moet men dit niet noodzakelijk weigeren.

Men zal er wel moeten over waken dat deze persoon voldoende matuur is om discreet om te kunnen gaan met de vertrouwelijke informatie die hij eventueel te weten komt n.a.v. zijn ondersteuning van de minderjarige. Daarnaast zal deze persoon niet over dezelfde rechten beschikken als de vertrouwenspersoon die voorzien wordt door het DRM. We denken dan aan:

  • de toegang tot het dossier bij een agogische exceptie of bij een belangenconflict met de ouders van een onbekwame minderjarige,… (zie verder)
  • het bespreken van vertrouwelijke informatie van derden omdat de ondersteuningsfiguur  geen beroepsgeheim heeft
  • De jeugdhulpverlening kan de bijstand van een vertrouwenssfiguur die niet aan alle voorwaarden van art. 24 §1 DRM voldoet ten slotte wel weigeren.

Opdrachten

De opdrachten van de vertrouwenspersoon zijn geregeld in het DRM en in het decreet IJH.

Bijstand

Art. 24 DRM bepaalt dat elke minderjarige, dus ook een onbekwame, het recht heeft om zich te laten bijstaan

a)  in alle contacten met jeugdhulpaanbieders, de intersectorale toegangspoort (ITP) en het ondersteuningscentrum Jeugdzorg (OCJ),

b) in de uitoefening van zijn rechten opgesomd in het DRM, namelijk:

  • recht op jeugdhulp
  • recht op instemming en vrije keuze
  • recht op informatie en duidelijke communicatie (agogische exceptie)
  • recht op inspraak en participatie
  • recht op respect voor het gezinsleven (informatie over)
  • recht op dossier
  • recht op bijstand
  • recht op privacy (bezoek)
  • recht op een vrij besteedbaar bedrag
  • recht op menswaardige behandeling
  • rlachtrecht

Ook vertegenwoordiging?

In principe staat de vertrouwenspersoon de minderjarige bij bij de uitoefening van zijn rechten maar er wordt aangenomen dat een bekwame minderjarige de vertrouwenspersoon ook (geïnformeerd, vrij en uitdrukkelijk) toestemming kan geven om hem te vertegenwoordigen bij de inzage in zijn dossier. De vertrouwenspersoon heeft dan recht op inzage in de informatie die toegankelijk is door inzage voor de bekwame minderjarige zelf.

Specifieke rol bij de toegang tot het dossier

Art.11§2 DRM bepaalt dat de vertrouwenspersoon toegang heeft tot de gegevens die voor de minderjarige onder de agogische exceptie vallen en die voor de minderjarige dus ontoegankelijk zijn omdat het niet in zijn belang is om hier en nu van deze gegevens kennis te nemen.

Wanneer er sprake is van een agogische exceptie verwittigt de hulpverlener best actief, naar analogie met de regeling in de Wet Patiëntenrechten, de vertrouwenspersoon hiervan. Zo zal het recht op inzage van de agogische exceptie door de vertrouwenspersoon geen dode letter blijven, en stelt de hulpverlener zich open voor de inbreng van de vertrouwenspersoon.

Art.22§5 DRM bepaalt dat bij een belangenconflict tussen de ouders van een onbekwame minderjarige en de minderjarige, de vertrouwenspersoon het recht op toegang tot het dossier van minderjarige in zijn plaats kan uitoefenen. Voor de hulpverlener is het sowieso een aandachtspunt om bij een mogelijk belangenconflict, hetzij tussen de hulpverlening en de minderjarige, hetzij tussen ouders en minderjarige, de rechtspositie van de minderjarige te versterken door de vertrouwenspersoon actief te betrekken bij de situatie.

Indien er op dat moment nog geen vertrouwenspersoon zou zijn aangeduid, moet de hulpverlener de minderjarige (nogmaals) uitdrukkelijk wijzen op de mogelijkheid om beroep te doen op een vertrouwenspersoon en hem eventueel ondersteunen in het vinden van een vertrouwenspersoon; of een vertrouwenspersoon laten aanstellen door de directeur van de voorziening (of zijn gemandateerde) of door een medewerker van de toegangspoort wanneer de minderjarige hier zelf niet toe in staat is.

Wat zegt het decreet Integrale Jeugdhulp over het recht op bijstand door een vertrouwenspersoon?

Art. 31 §2 decreet integrale jeugdhulp benadrukt het belang van de vertrouwenspersoon door te stellen dat de vertrouwenspersoon als vast aanspreekpunt fungeert doorheen het hele hulpverleningstraject, zolang dit door de minderjarige wenselijk wordt geacht.

De vertrouwenspersoon kan hierbij het mandaat krijgen van de minderjarige om op elk ogenblik jeugdhulpaanbieders aan te spreken, de belangen van de minderjarige te verdedigen, bemiddeling en overleg op te starten, en de situatie op te volgen.

De vertrouwenspersoon zal, op vraag of met de toestemming van de minderjarige, verder ook steeds op de hoogte gebracht worden van beslissingen over de jeugdhulp. Zo wordt de continuïteit in de hulpverlening bewaakt

De vertrouwenspersoon van de minderjarige hoeft geen drager van het beroepsgeheim te zijn op het moment van zijn aanstelling maar door zijn medewerking te verlenen aan de toepassing van het decreet integrale jeugdhulp, volgens art. 7 DIJH verkrijgt hij wel een geheimhoudingsplicht. Hierdoor kan hij vertrouwelijke informatie die hij verneemt n.a.v. zijn optreden als vertrouwenspersoon in principe niet zomaar delen met derden.

Einde van de opdracht als vertrouwenspersoon

Als de jongere de tussenkomst van de aangewezen persoon weigert, kan hij een andere vertrouwenspersoon aanduiden.

De directeur van de jeugdhulpvoorziening of het personeelslid van de toegangspoort kan het attest van de aangewezen vertrouwenspersoon (m.b.t. een onbekwame minderjarige) ook intrekken. Hiertegen is geen beroepsmogelijkheid voorzien in het BVR.

Stel dat de vertrouwenspersoon meent dat het recht op menswaardige behandeling van de minderjarige is geschonden door de voorziening (die de bijstandspersoon aanstelde) en de directeur trekt vervolgens zijn attest in, dan vormt dit een schending van het recht op bijstand van de onbekwame minderjarige.

Een vertrouwenspersoon is in de eerste plaats iemand bij wie de minderjarige zich goed voelt, en een vertrouwensband heeft. Dat kan bv. een scoutsleidster zijn. Daarnaast komen ook andere personen uit het netwerk in aanmerking, denken we maar aan een goede vriend, een familielid, een leerkracht, de huisarts, de buurvrouw,... kortom iedereen bij wie een jongere zich op haar gemak voelt. Om op te treden als officiële vertrouwenspersoon binnen de IJH moeten deze personen natuurlijk ook aan de voorwaarden van art. 24 DRM voldoen.

Lisa’s broer kan enkel optreden als haar vertrouwenspersoon wanneer hij zich als dusdanig kan legitimeren (en dus aan alle voorwaarden van art. 24 DRM voldoet). In dat geval kan zijn aanwezigheid op het gesprek met de leefgroepbegeleider niet geweigerd worden. Jongeren hebben immers recht op een vertrouwenspersoon wanneer deze aan de voorwaarden van art. 24 DRM voldoet.

Wanneer Lisa’s broer op het moment van het gesprek bv. minderjarig is, en niet als Lisa’s vertrouwenspersoon kan optreden, kan hij enkel aanwezig zijn bij het gesprek (als ondersteuningsfiguur) wanneer de leefgroepbegeleider hiermee akkoord gaat. Als ondersteuningsfiguur zal hij niet in dezelfde mate toegang krijgen tot het dossier van Lisa als een officiële vertrouwenspersoon, én de leefgroepbegeleider kan ook geen vertrouwelijke informatie van derden met hem bespreken omdat hij geen beroepsgeheim heeft. De advocaat van papa kan inderdaad als vertrouwenspersoon van de ouder optreden.

Peter is niet verplicht om een vertrouwenspersoon aan te duiden. Minderjarigen mogen immers vrij bepalen of ze een vertrouwenspersoon wensen, en wie ze eventueel als vertrouwenspersoon willen (binnen de voorwaarden van art. 24 DRM). 

Jeugdhulpaanbieders moeten dus zeker niet voor al hun minderjarige cliënten een vertrouwenspersoon voorzien. Slechts heel uitzonderlijk is het aangewezen dat jeugdhulpvoorzieningen wel voorzien in een vertrouwenspersoon voor een minderjarige cliënt. Namelijk wanneer deze minderjarige zelf niet in staat is om een vertrouwenspersoon aan te duiden, én wanneer ouders dit niet kunnen in de plaats van hun minderjarige kind omdat er sprake is van een belangenconflict. Wanneer zich een dergelijke situatie voordoet, kan de jeugdhulpvoorziening (of de toegangspoort) een vertrouwenspersoon aanduiden voor de minderjarige.
Wanneer Peter zich op een later moment in zijn hulpverleningstraject bedenkt, kan hij op eender welk moment toch nog een vertrouwenspersoon aanduiden.

       

      Lees meer
      Bronnen

      Antwoord niet gevonden?